Van bos aanleggen naar bos beheren
Oorspronkelijk was Nederland bedekt door uitgestrekte loofbossen. Dat duurde min of meer tot het begin van de middeleeuwen. De behoefte aan landbouwgrond en energie leidden ertoe dat zo goed als alle bossen werden gekapt. Nederland werd bosloos. Dat bleef zo tot in de 19e eeuw.
Vanaf de 2e helft van de 19e eeuw werd op de zandgronden weer bos aangelegd. Dat gebeurde vooral met dennenbomen, ook al kwamen die van nature niet op de zandgronden voor. Dat het toch dennen werden had twee redenen: 1: de bodems waren eeuwenlang uitgeput en daardoor minder geschikt geworden voor de inheemse loofboomsoorten, en 2: het doel van de bebossing was alleen houtproductie. Dennen boden voor beide zaken een oplossing.
Het bebossen van de woeste gronden heeft bij elkaar meer dan een eeuw geduurd. In dat tijdsbeslag vormde het Nederlandse bos zich tot een aaneenschakeling van houtakkers. Uitsluitend met het doel om hout te produceren. Zo ontstond de typisch Nederlandse bosbouwcultuur: aanleggen, het gewas oogsten als het perceel kaprijp was, en weer opnieuw aanleggen. Dat voldeed. Niemand had het over biodiversiteit of landschapsschoon. Of dat hout misschien slimmer te produceren zou zijn als je eenmaal bos hád, door te blijven uitdunnen, in plaats van na kaalkap steeds overnieuw te beginnen.

Die bosbouwcultuur weerspiegelde zich ook in het bosbouwkundig onderwijs. Ook daar ging het om aanleggen, verzorgen, kaalkappen en weer opnieuw aanleggen. Het streven naar leeftijdsklassen van gelijke leeftijd om zo de duurzame houtstroom te garanderen, was daar een onderdeel van. Het bos bleef steken in een vorm van landbouw met bomen, want zo was het altijd geweest, en zo hadden we het altijd geleerd. Generaties van bosbouwers wisten niet anders.
Er waren ingrijpende gebeurtenissen voor nodig om de traditionele bosbouwcultuur te doorbreken.
De maatschappij verandert, het bos waait om
Die gebeurtenissen vonden plaats op twee fronten. Ten eerste groeide in de jaren zeventig in de maatschappij de waardering voor natuur en landschap, en daarmee de kritiek op de houtakkerteelt in het bos. De tweede gebeurtenis, die de bosbouwsector hard raakte, was de enorme schade die stormen decennia achtereen in het bos veroorzaakten. Alleen al in de winter van 1972/73 woei er in Nederland evenveel bos om als er normaal gesproken in zeven jaar werd geoogst. Het besef dat gelijkjarige houtakkers labiele bossystemen waren, werd pijnlijk duidelijk.

Het bos bood zelf de oplossing
Dankzij meer dan honderd jaar bedekking van de bodem door bosopstanden hebben de ooit zo gedegradeerde bodems zich flink kunnen herstellen. Zodanig zelfs dat loofboomsoorten die er van nature ooit groeiden zich weer spontaan vestigden en doorgroeiden. Zo ontwikkelde zich onder oude dennenbossen jong loofbos. Daardoor ontstonden er heel diverse bosopstanden met bomen van verschillende leeftijden. Dat bood voor het eerst de mogelijkheid om het bos als permanent systeem te gaan exploiteren. Er kon continu worden uitgedund (= uitkap). Het bos bleef zichzelf verjongen.
Dit systeem wordt uitkapbeheer genoemd. Opeens was het niet meer nodig bos kaal te kappen om vervolgens weer nieuw bos aan te leggen.
Deze ontwikkelingen leidden er in de tachtiger jaren toe dat de herplantsubsidie werd afgeschaft en de bosbouwpraktijk zich van het kaalkappen afwendde. Uitkapsystemen werden sector-breed omarmd, met verlaging van beheerkosten en een substantiële toename aan biodiversiteit en landschapsschoon tot aangenaam gevolg.

Trendbreuk ten tijde van Staats-secretaris Bleker
De bosexploitatie door uitkapoogst, die maatschappelijk op veel waardering kon rekenen, werd in 2012 ruw verstoord doordat Staatsbosbeheer, zonder bosbouwkundig inhoudelijk argument, door de toenmalige Staats-secretaris gedwongen werd om meer inkomsten uit het bos te gaan genereren.
Die eis werd ingevuld door weer kaalkap toe te gaan passen, en in het kielzog van Staatsbosbeheer volgden een aantal bos-bezittende gemeentes. Daarmee werden weliswaar de korte-termijn inkomsten verhoogd, maar tegelijkertijd werd daarmee veel biodiversiteit tenietgedaan, de hoeveelheid gebonden koolstof en bodemvruchtbaarheid verlaagd, en het landschapsschoon aangetast. De nieuw aangelegde bosopstanden waren eenvormig, niet klimaatrobuust, en bio-arm. Die praktijk van kaalkap en heraanleg is in feite zelfs in strijd met de Wet Natuurbescherming.
Gelukkig zijn de meeste beheerders nog steeds uitkapbeheer (dus geen kaalkap) blijven toepassen.
Wat zijn anno 2020 de prioritaire doelen van het bosbeheer?
Terecht zijn de doelen, voornemens en uitgangspunten van de huidige Bossenstrategie gericht op de belangrijkste maatschappelijke noden. Biodiversiteit, veerkracht en klimaatadaptatie en -mitigatie zijn leidend, houtoogst is volgend. Daarmee wordt er impliciet van uit gegaan dat bossen ecologische verschijnselen zijn die continu ontwikkelen en zichzelf via verjonging in stand houden, en daarvoor ook de tijd moet worden gegeven. Daar kunnen mensen, binnen strikte randvoorwaarden, duurzaam gebruik van maken. Het is daarvoor niet nodig het bos kaal te kappen en opnieuw aan te leggen. Het bos kan een eigenstandig continu ecosysteem blijven. Houtoogst door uitkap volstaat.
Hoe zijn de huidige doelen het beste te bereiken?
Compleet bos (alle ontwikkelingsstadia) en divers bos (verschillende bostypen en boomsoorten) kan in theorie bestaan uit een dambord met alle ontwikkelingsfases en bos- en boomtypes naast elkaar. Zo wordt het door traditioneel-denkende bosbeheerders opgebouwd. Dat is een na-ijlen van de ruim honderd jaar van aanleggen van bos zoals het midden 19e eeuw startte. Inmiddels hébben we bos. Bos waarin het verjongingsproces (de verschillende ontwikkelingsfases) en diversificatie (verschillende bostypes en boomsoorten) spontaan bínnen het bos plaatsvindt. De gevarieerde wijze waarop dat spontaan plaatsvindt is nooit door aanleg en beheer te evenaren. Niet in diversiteit, en al helemaal niet in de kosten.
Met natuurvolgend bosbeheer, Pro Silva-beheer en geïntegreerd bosbeheer – drie verwante vormen van uitkapbeheer – wordt de schade door kaalkap voorkomen. Natuurvolgend bosbeheer en Pro Silva-beheer leiden bovendien tot grote biodiversiteit, tot toename van de hoeveelheid vastgelegde CO2, en tot klimaatrobuust bos. Met minimale kosten.
